menu  

Joods Monument Arnhem
Joods Monument Arnhem

 

 

 

 

Paul Löwenstein: het oorlogsverhaal van een Arnhemse bioscoopdirecteur

Simcha Looijen

Dat Paul Löwenstein zijn leven mogelijk dankte aan het nieuwe leven dat zijn vrouw in zich droeg, beseft hij pas achteraf. Dankzij de zwangerschap van zijn vrouw wordt de Arnhemse bioscoopdirecteur bovenaan de lijst geplaatst voor emigratie naar Cuba en verlaat hij Nederland net op tijd.

 

Paul Siegmund Löwenstein wordt geboren in 1907 in het Berlijnse Charlottenburg. Over zijn vroege levensjaren is niet veel bekend, behalve dat zijn vader Richard overleed toen hij net één jaar oud was. Daarnaast had Löwenstein een zes jaar oudere zus. Löwenstein werkt in de eerste helft van de jaren dertig als bedrijfseconoom in de bioscoopbranche en is getrouwd met Alice Meyer.

(Paul Lowenstein Brazilië, Rio de Janeiro, immigratiekaarten, 1900-1965, via myheritage.nl)

Vanwege zijn Joodse afkomst emigreert Löwenstein met zijn vrouw in november 1935 naar Nederland en vestigt zich in de hoofdstad. In 1938 komt het echtpaar naar Arnhem, waar ze een woning betrekken aan de Laan van Angerenstein 1. Samen met de eveneens Joodse Charles van Biene begint hij een firma onder vennootschap en neemt drie Arnhemse bioscopen over, te weten het Rembrandt Theater, Luxor en Cinema Palace. Van Biene had zijn voetsporen in de Nederlandse en internationale bioscoopwereld al lang en breed verdiend. In 1912 was hij begonnen als chef van een Haagse bioscoop en langzaam doorgegroeid.

(Charles van Biene, foto uit het feestprogramma ter gelegenheid van de opening van het nieuwe Rembrandt theater aan het Velperplein in 1954)


(Rembrandt Theater aan de Steenstraat 1944, Gelders Archief, 1523 - 90-0104, fotograaf D. Renes)

 
In 1939 vlucht Leo Meyer, de vader van Alice, vanuit Duitsland naar Nederland en trekt in bij zijn dochter en schoonzoon. De chemicus is in 1925 gescheiden van Alice' moeder Irma Goldstein. Kennelijk was de onderlinge relatie nog steeds niet goed. Irma Goldstein komt weliswaar ook naar Arnhem, maar betrekt een woning een kleine vier kilometer verderop op aan de Van Lawick van Pabststraat.

Duitse inval
Na de Duitse inval in Nederland heeft Löwenstein alle reden om te willen vertrekken. Hij heeft de Jodenvervolging in Duitsland van nabij meegemaakt. Bovendien is hij bij de nazi's in het vizier. Zo schrijft het antisemitische blad De Misthoorn in september 1940:

“In verband met de te verwachten bezetting van het land, werd deze onderneming zoogenaamd geariseerd en zoo zijn de heren ineens geen directeuren meer en hebben kwasie niet veel meer met de zaken te maken. Netjes gecamoufleerd, maar iedereen morgen kan met Chareltje op de fiets naar de zaak zien rijden om een grooten bek op te zetten tegen ieder die het maar wil aanhoren. De zachte jood Lówenstein heeft zogenaamd een accountantspraktijk opgenomen, adverteert er ook mede in de kranten, maar zit als voorheen dagelijks op z'n kantoor in het theater. Ook camouflage".

Los van de toon zit de schrijver er niet helemaal naast. In mei 1940 treedt inderdaad de niet-Joodse Paul Nassette aan als nieuwe directeur. Nassette woonde in Bussum en werkte al zeker vanaf 1937 samen met Van Biene in de rol van accountant en adviseur.
De truc kan niet verhinderen dat Van Biene in augustus 1941 de bioscopen gedwongen moet verkopen voor de som van 28.000 gulden. De kopers zijn de Duitsers Benno Crones en een zekere J. Föller. In juli 1946 wordt de verkoop ongedaan gemaakt door het Nederlands Beheersinstituut.

(Paul Lowenstein Legitimatiekaart, Nederlands Beheersinstituut)

 
In de eerste bezettingsjaren proberen veel Joden Nederland te verlaten. De mogelijkheden zijn echter beperkt en elke route kent zijn gevaren. Enkele honderden Joden ontkomen via Spanje naar Cuba. De initiatiefnemer achter deze vluchtweg is het Amsterdamse reisbureau Hoyman & Schuurman. Joden die gebruik maakten van deze route moesten het equivalent van een jaarsalaris neertellen om in een aanmerking te komen voor een visum. Loe de Jong suggereert in standaardwerk Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog dat de initiatiefnemers achter deze route de Duitsers zo ver hadden gekregen om toestemming te geven omdat het voor de Duitse Abwehr een mogelijkheid was om agenten naar de Nieuwe Wereld te sturen door hen zich te laten voordoen als vluchteling.

Emigratie
Ook Löwenstein probeert via deze route Nederland te verlaten. Met succes. In een naoorlogs verslag voor het Nederlands Beheersinstituut schrijft hij: “Dat mijn vrouw en ik ten slotte bij de weinigen behoorden, die aan één van de drie transporten in mei 1941, die achteraf helaas bleken de enige zijn, mochten deelnemen, is uitsluitend aan een bijzonder gelukstoeval te danken. Mijn vrouw was namelijk in verwachting en dit was voor de medewerker van Brasch & Rothenstein, die de emigratiegevallen behandelde, een reden om haar (en mij met haar), boven op de lijst te zetten. Hij ging hierbij van de gedachte uit, dat het voor anderen geen rol speelde, of zij enkele dagen eerder of later konden vertrekken, terwijl het voor mijn vrouw, gezien haar toestand, het wél van de grootste betekenis was, dat zij zo snel mogelijk de plaats van bestemming bereikte. Daaraan, dat ook de anderen geplaatsten in regelmatige latere transporten Nederland zouden mogen en kunnen verlaten, werd toen niet getwijfeld.

 

Wat Löwenstein schrijft klopt niet helemaal aangezien er ook in augustus 1941 en zelfs in januari 1942 nog drie groepen vertrekken. Wel zou de reizen in augustus vrijwel onmogelijk zijn geweest, aangezien Alice Löwenstein op dat moment was uitgerekend.

De reis
Löwenstein en zijn vrouw vertrekken op 9 mei 1941 vanaf Amsterdam Centraal met de trein. Ze reizen via Parijs en Roosendaal. Twee dagen later steken ze bij Irun de Spaanse grens over. Ze worden vergezeld door twee Duitse officieren die nauwkeurig opletten dat de hele groep de grens oversteekt. Ook ging er volgens Löwensteins verklaring een vrouw van het Nederlands Joods Comité mee. Mogelijk ging het hier om de legendarische Truus Wijsmuller-Meijer.


(Factuur, Nederlands Beheersinstituut)

 
Via Bilbao bereikt de groep San Sebastián, waarvandaan de boot werd genomen naar Cuba. Op 18 augustus 1941 bevalt Alice Löwenstein van een dochter met de naam Madeleine Isabel Eugenie. De rest van de oorlog brengt het gezin door in Cuba.

Schoonouders
Paul Löwensteins schoonouders blijven achter in Nederland. Irma Goldstein wordt tijdens de grote Arnhemse razzia van 11 december 1942 opgepakt en overgebracht naar Westerbork. Twee maanden later blaast zij haar laatste levensadem uit in Auschwitz. Leo Meyer bleef aanvankelijk op de Laan van Angerstein wonen, maar verhuisde in mei 1942 naar Amsterdam. Waarschijnlijk dook hij onder. Zijn naam komt namelijk voor in een arrestantenregister op 1 december 1943, op het moment dat Amsterdam officieel al Jodenvrij was. Op die dag wordt hij volgens het register om 14.30 uur gefouilleerd. In zijn bezit wordt 70 gulden en 26 cent aangetroffen en twee zakhorloges. Op 9 december komt hij aan in Westerbork. Twee maanden later wordt Meyer vermoord in Auschwitz.

Verenigde Staten
Na de oorlog besluit Löwenstein met vrouw en dochter naar de Verenigde Staten te emigreren. Hij arriveert daar in 1947. Tegelijkertijd moet hij zeer veel moeite doen om de beschikking te krijgen over zijn in Nederland achtergebleven vermogen. Na de oorlog werd bijna elke Duitser, Joods of niet, tot “vijandig onderaan” verklaard. Löwenstein kan pas over zijn vermogen beschikken wanneer hij van dat label af is. De ijverige ambtenaren van het Nederlands Beheersinstituut willen de status van vijandig onderaan niet direct intrekken. Zo is er twijfel over zijn houding, omdat Löwenstein in 1938 niet zou hebben meegewerkt aan een boycot tegen Duitse films. Bovendien had Löwenstein nog een belastingschuld van twintigduizend gulden.

Onderzoek
Het Nederlands Beheersinstituut stelt een uitgebreid onderzoek in, waarbij, naast de politie en Vreemdelingendienst, bij alle werknemers van het Rembrandt Theater schriftelijk navraag gedaan wordt over Löwensteins houding in en kort voor de oorlog. Twee personeelsleden, waaronder de door Löwenstein ontslagen bedrijfsleider van het Rembrandt, zijn ronduit negatief over hem. De bedrijfsleider schrijft dat het “algemeen bekend mag worden veronderstelt dat de heer Löwenstein destijds met persoonlijke steun van Hermann Göring van Berlijn-Tempelhof naar Amsterdam is gevlucht”. Andere personeelsleden zijn positiever en getuigen van zijn anti-Duitse houding. De opmerking over de vriendschap met Hermann Göring vindt zelfs de ambtenaar van het NBI te gortig (“die laat ik nu voor wat ze zijn”). Het kost Löwensteins Nederlandse advocaat uiteindelijk bijna drie jaar voordat hij niet langer als vijandelijk onderdaan beschouwd wordt.

 

New York
Löwenstein vestigt zich na aankomst in de Verenigde Staten in New York en vindt werk als internationaal verzekeringsagent. Zijn naam wordt verengelst: Paul Richard Leston. Een aantal jaar na aankomst in de VS gaan hij en zijn vrouw uit elkaar. Waarschijnlijk woont hij ook nog in Brazilië. Hij keert in ieder geval terug naar New York. In 1965 trouwt voormalige bioscoopdirecteur daar met de Nederlandse Holocaustoverlevende Frederika Eva Polak (1917-2013). Veel jaren samen is het echtpaar niet gegeven. Zeven jaar later overlijdt Paul Löwenstein. Zijn einde wordt in Het Parool beschreven door de schrijver en journalist Henri Knap, die Löwenstein kende uit Arnhem, waar de journalist tijdens de oorlog woonde (Knap was actief in het verzet en bood onderdak aan Joodse onderduikers). "Hij is eigenlijk meer weggegaan dan gestorven: aan het eindpunt van de bus, die hem van zijn kantoor naar thuis plachte te brengen, zag de chauffeur, dat een heer in slaap was gevallen, met de New York Times op zijn knieën. De chauffeur ging hem wekken, maar slaagde daar niet in. Onze vriend Polly bleek voorgoed ingeslapen".

(Het nieuwe Rembrandt theater aan het Velperplein in aanbouw 1954, foto GA, Louis Drent)


Charles van Biene

Löwensteins zakencompagnon Charles van Biene overleeft de oorlog eveneens en blijft de drie Arnhemse bioscopen exploiteren. Paul Nassette wordt zijn nieuwe compagnon. Het Rembrandt Theater wordt tijdens de Slag om Arnhem verwoest, maar na de oorlog dankzij Van Briene herbouwd. Van Biene overleed in 1962, waarmee er een einde komt aan het tijdperk van grote Joodse invloed op de Arnhemse bioscoopwereld.

 

oktober 2023

 

 

Verwijzing
In de namenlijst van deze site wordt bij Leo Meijer en Irma Meijer-Goldstein, de schoonouders van Paul Löwenstein, naar dit verhaal verwezen. 
 

 

Bronnen
• Nederlands Beheersinstituut / Nationaal Archief, dossier Lowenstein, P.S., Havana [WFV 2113]
• Loe de Jong (1974). Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 5b. Den Haag: SDU
• Margo Klijn (2003. De stille slag. Joodse Arnhemmers, 1933-1945. Utrecht: Uitgeverij van Gruting.
• Stadsarchief Amsterdam.
• Arolsen Archives
• Arnhemse Courant, 27 januari 1938

• De Misthoorn, 1 september 1940

• Het Parool, 25 mei 1974

Verhalen

Paul Löwenstein: het oorlogsverhaal van een Arnhemse bioscoopdirecteur

Simcha Looijen

Dat Paul Löwenstein zijn leven mogelijk dankte aan het nieuwe leven dat zijn vrouw in zich droeg, beseft hij pas achteraf. Dankzij de zwangerschap van zijn vrouw wordt de Arnhemse bioscoopdirecteur bovenaan de lijst geplaatst voor emigratie naar Cuba en verlaat hij Nederland net op tijd.

 

Paul Siegmund Löwenstein wordt geboren in 1907 in het Berlijnse Charlottenburg. Over zijn vroege levensjaren is niet veel bekend, behalve dat zijn vader Richard overleed toen hij net één jaar oud was. Daarnaast had Löwenstein een zes jaar oudere zus. Löwenstein werkt in de eerste helft van de jaren dertig als bedrijfseconoom in de bioscoopbranche en is getrouwd met Alice Meyer.

(Paul Lowenstein Brazilië, Rio de Janeiro, immigratiekaarten, 1900-1965, via myheritage.nl)

Vanwege zijn Joodse afkomst emigreert Löwenstein met zijn vrouw in november 1935 naar Nederland en vestigt zich in de hoofdstad. In 1938 komt het echtpaar naar Arnhem, waar ze een woning betrekken aan de Laan van Angerenstein 1. Samen met de eveneens Joodse Charles van Biene begint hij een firma onder vennootschap en neemt drie Arnhemse bioscopen over, te weten het Rembrandt Theater, Luxor en Cinema Palace. Van Biene had zijn voetsporen in de Nederlandse en internationale bioscoopwereld al lang en breed verdiend. In 1912 was hij begonnen als chef van een Haagse bioscoop en langzaam doorgegroeid.

(Charles van Biene, foto uit het feestprogramma ter gelegenheid van de opening van het nieuwe Rembrandt theater aan het Velperplein in 1954)


(Rembrandt Theater aan de Steenstraat 1944, Gelders Archief, 1523 - 90-0104, fotograaf D. Renes)

 
In 1939 vlucht Leo Meyer, de vader van Alice, vanuit Duitsland naar Nederland en trekt in bij zijn dochter en schoonzoon. De chemicus is in 1925 gescheiden van Alice' moeder Irma Goldstein. Kennelijk was de onderlinge relatie nog steeds niet goed. Irma Goldstein komt weliswaar ook naar Arnhem, maar betrekt een woning een kleine vier kilometer verderop op aan de Van Lawick van Pabststraat.

Duitse inval
Na de Duitse inval in Nederland heeft Löwenstein alle reden om te willen vertrekken. Hij heeft de Jodenvervolging in Duitsland van nabij meegemaakt. Bovendien is hij bij de nazi's in het vizier. Zo schrijft het antisemitische blad De Misthoorn in september 1940:

“In verband met de te verwachten bezetting van het land, werd deze onderneming zoogenaamd geariseerd en zoo zijn de heren ineens geen directeuren meer en hebben kwasie niet veel meer met de zaken te maken. Netjes gecamoufleerd, maar iedereen morgen kan met Chareltje op de fiets naar de zaak zien rijden om een grooten bek op te zetten tegen ieder die het maar wil aanhoren. De zachte jood Lówenstein heeft zogenaamd een accountantspraktijk opgenomen, adverteert er ook mede in de kranten, maar zit als voorheen dagelijks op z'n kantoor in het theater. Ook camouflage".

Los van de toon zit de schrijver er niet helemaal naast. In mei 1940 treedt inderdaad de niet-Joodse Paul Nassette aan als nieuwe directeur. Nassette woonde in Bussum en werkte al zeker vanaf 1937 samen met Van Biene in de rol van accountant en adviseur.
De truc kan niet verhinderen dat Van Biene in augustus 1941 de bioscopen gedwongen moet verkopen voor de som van 28.000 gulden. De kopers zijn de Duitsers Benno Crones en een zekere J. Föller. In juli 1946 wordt de verkoop ongedaan gemaakt door het Nederlands Beheersinstituut.

(Paul Lowenstein Legitimatiekaart, Nederlands Beheersinstituut)

 
In de eerste bezettingsjaren proberen veel Joden Nederland te verlaten. De mogelijkheden zijn echter beperkt en elke route kent zijn gevaren. Enkele honderden Joden ontkomen via Spanje naar Cuba. De initiatiefnemer achter deze vluchtweg is het Amsterdamse reisbureau Hoyman & Schuurman. Joden die gebruik maakten van deze route moesten het equivalent van een jaarsalaris neertellen om in een aanmerking te komen voor een visum. Loe de Jong suggereert in standaardwerk Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog dat de initiatiefnemers achter deze route de Duitsers zo ver hadden gekregen om toestemming te geven omdat het voor de Duitse Abwehr een mogelijkheid was om agenten naar de Nieuwe Wereld te sturen door hen zich te laten voordoen als vluchteling.

Emigratie
Ook Löwenstein probeert via deze route Nederland te verlaten. Met succes. In een naoorlogs verslag voor het Nederlands Beheersinstituut schrijft hij: “Dat mijn vrouw en ik ten slotte bij de weinigen behoorden, die aan één van de drie transporten in mei 1941, die achteraf helaas bleken de enige zijn, mochten deelnemen, is uitsluitend aan een bijzonder gelukstoeval te danken. Mijn vrouw was namelijk in verwachting en dit was voor de medewerker van Brasch & Rothenstein, die de emigratiegevallen behandelde, een reden om haar (en mij met haar), boven op de lijst te zetten. Hij ging hierbij van de gedachte uit, dat het voor anderen geen rol speelde, of zij enkele dagen eerder of later konden vertrekken, terwijl het voor mijn vrouw, gezien haar toestand, het wél van de grootste betekenis was, dat zij zo snel mogelijk de plaats van bestemming bereikte. Daaraan, dat ook de anderen geplaatsten in regelmatige latere transporten Nederland zouden mogen en kunnen verlaten, werd toen niet getwijfeld.

 

Wat Löwenstein schrijft klopt niet helemaal aangezien er ook in augustus 1941 en zelfs in januari 1942 nog drie groepen vertrekken. Wel zou de reizen in augustus vrijwel onmogelijk zijn geweest, aangezien Alice Löwenstein op dat moment was uitgerekend.

De reis
Löwenstein en zijn vrouw vertrekken op 9 mei 1941 vanaf Amsterdam Centraal met de trein. Ze reizen via Parijs en Roosendaal. Twee dagen later steken ze bij Irun de Spaanse grens over. Ze worden vergezeld door twee Duitse officieren die nauwkeurig opletten dat de hele groep de grens oversteekt. Ook ging er volgens Löwensteins verklaring een vrouw van het Nederlands Joods Comité mee. Mogelijk ging het hier om de legendarische Truus Wijsmuller-Meijer.


(Factuur, Nederlands Beheersinstituut)

 
Via Bilbao bereikt de groep San Sebastián, waarvandaan de boot werd genomen naar Cuba. Op 18 augustus 1941 bevalt Alice Löwenstein van een dochter met de naam Madeleine Isabel Eugenie. De rest van de oorlog brengt het gezin door in Cuba.

Schoonouders
Paul Löwensteins schoonouders blijven achter in Nederland. Irma Goldstein wordt tijdens de grote Arnhemse razzia van 11 december 1942 opgepakt en overgebracht naar Westerbork. Twee maanden later blaast zij haar laatste levensadem uit in Auschwitz. Leo Meyer bleef aanvankelijk op de Laan van Angerstein wonen, maar verhuisde in mei 1942 naar Amsterdam. Waarschijnlijk dook hij onder. Zijn naam komt namelijk voor in een arrestantenregister op 1 december 1943, op het moment dat Amsterdam officieel al Jodenvrij was. Op die dag wordt hij volgens het register om 14.30 uur gefouilleerd. In zijn bezit wordt 70 gulden en 26 cent aangetroffen en twee zakhorloges. Op 9 december komt hij aan in Westerbork. Twee maanden later wordt Meyer vermoord in Auschwitz.

Verenigde Staten
Na de oorlog besluit Löwenstein met vrouw en dochter naar de Verenigde Staten te emigreren. Hij arriveert daar in 1947. Tegelijkertijd moet hij zeer veel moeite doen om de beschikking te krijgen over zijn in Nederland achtergebleven vermogen. Na de oorlog werd bijna elke Duitser, Joods of niet, tot “vijandig onderaan” verklaard. Löwenstein kan pas over zijn vermogen beschikken wanneer hij van dat label af is. De ijverige ambtenaren van het Nederlands Beheersinstituut willen de status van vijandig onderaan niet direct intrekken. Zo is er twijfel over zijn houding, omdat Löwenstein in 1938 niet zou hebben meegewerkt aan een boycot tegen Duitse films. Bovendien had Löwenstein nog een belastingschuld van twintigduizend gulden.

Onderzoek
Het Nederlands Beheersinstituut stelt een uitgebreid onderzoek in, waarbij, naast de politie en Vreemdelingendienst, bij alle werknemers van het Rembrandt Theater schriftelijk navraag gedaan wordt over Löwensteins houding in en kort voor de oorlog. Twee personeelsleden, waaronder de door Löwenstein ontslagen bedrijfsleider van het Rembrandt, zijn ronduit negatief over hem. De bedrijfsleider schrijft dat het “algemeen bekend mag worden veronderstelt dat de heer Löwenstein destijds met persoonlijke steun van Hermann Göring van Berlijn-Tempelhof naar Amsterdam is gevlucht”. Andere personeelsleden zijn positiever en getuigen van zijn anti-Duitse houding. De opmerking over de vriendschap met Hermann Göring vindt zelfs de ambtenaar van het NBI te gortig (“die laat ik nu voor wat ze zijn”). Het kost Löwensteins Nederlandse advocaat uiteindelijk bijna drie jaar voordat hij niet langer als vijandelijk onderdaan beschouwd wordt.

 

New York
Löwenstein vestigt zich na aankomst in de Verenigde Staten in New York en vindt werk als internationaal verzekeringsagent. Zijn naam wordt verengelst: Paul Richard Leston. Een aantal jaar na aankomst in de VS gaan hij en zijn vrouw uit elkaar. Waarschijnlijk woont hij ook nog in Brazilië. Hij keert in ieder geval terug naar New York. In 1965 trouwt voormalige bioscoopdirecteur daar met de Nederlandse Holocaustoverlevende Frederika Eva Polak (1917-2013). Veel jaren samen is het echtpaar niet gegeven. Zeven jaar later overlijdt Paul Löwenstein. Zijn einde wordt in Het Parool beschreven door de schrijver en journalist Henri Knap, die Löwenstein kende uit Arnhem, waar de journalist tijdens de oorlog woonde (Knap was actief in het verzet en bood onderdak aan Joodse onderduikers). "Hij is eigenlijk meer weggegaan dan gestorven: aan het eindpunt van de bus, die hem van zijn kantoor naar thuis plachte te brengen, zag de chauffeur, dat een heer in slaap was gevallen, met de New York Times op zijn knieën. De chauffeur ging hem wekken, maar slaagde daar niet in. Onze vriend Polly bleek voorgoed ingeslapen".

(Het nieuwe Rembrandt theater aan het Velperplein in aanbouw 1954, foto GA, Louis Drent)


Charles van Biene

Löwensteins zakencompagnon Charles van Biene overleeft de oorlog eveneens en blijft de drie Arnhemse bioscopen exploiteren. Paul Nassette wordt zijn nieuwe compagnon. Het Rembrandt Theater wordt tijdens de Slag om Arnhem verwoest, maar na de oorlog dankzij Van Briene herbouwd. Van Biene overleed in 1962, waarmee er een einde komt aan het tijdperk van grote Joodse invloed op de Arnhemse bioscoopwereld.

 

oktober 2023

 

 

Verwijzing
In de namenlijst van deze site wordt bij Leo Meijer en Irma Meijer-Goldstein, de schoonouders van Paul Löwenstein, naar dit verhaal verwezen. 
 

 

Bronnen
• Nederlands Beheersinstituut / Nationaal Archief, dossier Lowenstein, P.S., Havana [WFV 2113]
• Loe de Jong (1974). Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 5b. Den Haag: SDU
• Margo Klijn (2003. De stille slag. Joodse Arnhemmers, 1933-1945. Utrecht: Uitgeverij van Gruting.
• Stadsarchief Amsterdam.
• Arolsen Archives
• Arnhemse Courant, 27 januari 1938

• De Misthoorn, 1 september 1940

• Het Parool, 25 mei 1974

 

Locatie Joods Monument Arnhem:
Kippenmarkt/Jonas Daniël Meijerplaats