menu  

Joods Monument Arnhem
Joods Monument Arnhem

 

 

 

 

Henri en Thea Cohen-Lindenberg: gevlucht naar Zwitserland

Simcha Looijen

 

Het Joodse gezin Lindenberg, woonachtig te Berlijn, krijgt in de nacht van 28 op 29 oktober 1938 om drie uur 's nachts bezoek. Vader Gabriel Lindenberg wordt meegenomen. Zijn vrouw Basie, meisjesnaam Scharfstein, en zijn twee puberkinderen Manfred en Thea, ziet hij nooit meer. Gabriel Lindenberg wordt eind 1941 vermoord in Stanislau.

 

Twee weken later wordt Manfred Lindenberg op straat aangevallen. Voor zijn moeder is dat de druppel. Eind 1938 steekt ze samen met haar twee kinderen de Nederlandse grens over en leeft bijna een jaar lang illegaal in Amsterdam. Ze wonen in bij de Joodse Bernard en Lene Hartog aan de Noorder Amstellaan. De angst om te worden gepakt en teruggestuurd naar Duitsland is constant aanwezig. Die verdwijnt pas als het Basie en Thea lukt om zich na de Duitse inval in Polen in Haarlem te registeren, waardoor zij kunnen blijven. Manfred is ergens in die periode naar Palestina geëmigreerd.

 

Elden

In die meidagen wordt Basie Lindenberg twee dagen vastgezet vanwege haar Duitse achtergrond. Dat ze Joods is maakt niet uit. In oktober 1940 moeten alle niet-Arische vreemdelingen op last van de Duitse bezetter de kuststreek verlaten. Moeder en dochter komen in Arnhem terecht, waar ze onderdak vinden bij de orthodoxe familie Weichelbaum aan De Wetstraat 4. Thea vindt werk als naaister bij een zekere mevrouw Beem (1). Daarnaast is ze vaak te vinden bij de Palestinapioniers in Elden. Bij de Palestinapioniers worden Joodse jongeren voorbereid op emigratie naar Palestina en opgeleid in een praktisch beroep dat van pas moest komen bij de totstandkoming van Eretz Israel. Thea's werk als naaister wordt erkend als geschikte opleiding. Een mooie bijkomstigheid is dat ze op die manier in aanmerking komt voor een Palestinacertificaat, waarmee ze in principe kans maakt op emigratie naar Palestina. Wie weet wanneer dat nog eens van pas komt.


(Palestina pioniers Huize Voorburg in Elden zomer 1942, collectie Schlomo Samson)

 

Henri Cohen

Ook de drie jaar oudere Henri Wolfram Cohen is in het weekend regelmatig te vinden in Elden. Henri is in 1920 geboren in Arnhem en volgt een opleiding tot loodgieter. Het wordt wat tussen Thea en Henri en op 1 mei 1942 stappen Thea en Henri in het huwelijksbootje. Plannen voor de “huwelijksreis” worden op dat moment ook gemaakt. De Jodenvervolging neemt zienderogen toe. Van begin mei moeten Joden verplicht een ster dragen en twee maanden later beginnen de deportaties naar Polen. Thea twijfelt lang, maar rond augustus 1942 besluiten Henri en Thea naar Zwitserland te vluchten.

 

 

Vlucht naar Zwitserland

Mevrouw Beem helpt Thea en Henri aan contactadressen die voor de reis naar Zwitserland van pas komen. Thea vertrekt zonder haar moeder iets te vertellen. Waarom is niet precies duidelijk, mogelijk zat haar moeder op dat moment al ondergedoken. Voordat ze in augustus 1942 vertrekken verwijderen Henri en Thea de Jodenster van de kleding. De reis is zeker niet zonder gevaren. In Nederland valt het stel op door hun Joodse uiterlijk. Zij vrezen elk moment ontdekt te worden. Dat gevaar is minder in België en Frankrijk waar de mensen donkerder van uiterlijk zijn. De route naar Zwitserland verloopt via Brussel naar Parijs en vandaar via Nancy naar Besançon. Henri en Thea hebben regelmatig geluk. Bij het oversteken van de Belgisch-Franse grens ontdekt een controleur het persoonsbewijs van Thea met een grote J er op, maar laat haar gaan.

 

(Valse carte d'identité van Henri Lindenberg op naam van Jean Pierre Rossel te Montbeliard)

 
Halverwege oktober bereiken Henri en Thea Zwitserland. Dat betekent niet meteen dat ze veilig zijn. Het komt regelmatig voor dat de Zwitserse grenswachten Joodse vluchtelingen terugsturen naar Duits bezet gebied. Henri en Thea reizen daarom direct door naar het huis van de horlogehandelaar Jacques Bernheim in La Chaux-de-Fonds, een tiental kilometers van de Franse grens (2).

 

Veilig in Zwitserland

Thea en Henri mogen in het veilige Zwitserland blijven, maar echt tot rust komen doen ze niet. De zorgen om geliefden in bezet gebied zijn te groot. Een briefwisseling met een zekere Uri Cohen uit Haifa, waarschijnlijk geen directe familie, geeft een goed beeld over de gemoedstoestand van Henri en Thea tijdens deze jaren in Zwitserland. Zij maken zich druk om het lot van hun achtergebleven familieleden en vrienden en proberen via verschillende kanalen informatie in te winnen over hun lot. Zo is er een brief bekend van Henri gericht aan Alf Schwarzbaum, een in Zwitserland woonachtige Jood die nog in contact staat met bezet gebied. Henri vraagt of Schwarzbaum meer informatie heeft over zijn in Amsterdam woonachtige broer Isak en diens vrouw Mina en haar vader Ben.

 

Zorgen

In brieven uit 1942 en 1943 weet Henri nog regelmatig wat te melden over het lot van bekenden. Zo somt hij de namen van een aantal mensen op die zich in Westerbork bevinden. Na verloop van tijd droogt de informatiestroom echter op. Uit de brieven blijkt dat Henri en Thea zich vooral realiseren hoe weinig ze weten. Ze hopen op het beste, maar vrezen het het ergste. Zo schrijft Henri op 8 januari 1944 “De jonge gedeporteerde Hollanders in Ober-Silezië werken in mijnen en steengroeven in Ober-Silezië (3). Informeren van hier is uitgesloten. Ik wil hier geen lange beschouwingen aan vastknopen. Het zijn onze gedachten van iedere dag en we weten veel te weinig van wat ons na de oorlog zal zijn overgebleven, om ons een positieve voorstelling te maken.” Later in het jaar schrijft hij: “Met niemand heb ik meer contact en ik kan je over niemand iets meedelen, ook mijn moeder niet. Het enige wat ons de hoop niet laat verliezen is dat er sporadisch berichten komen van mensen die al in 1942 gedeporteerd zijn. Laten we dan niet treuren voordat we de balans kunnen opmaken. Je moeder zei eens tegen ons; "Alles wat ons na de oorlog gebleven is, is winst". Ik hoop innig dat ze zelf een aandeel hierin zal hebben.”

 

Geen aandeel

Henri's familie zal geen aandeel hebben in het naoorlogse Jodendom. Zijn vader Berend is al in 1932 overleden. Zijn moeder is, zo blijkt uit een politiebericht, op een gegeven moment ondergedoken, maar toch in handen gevallen van de Duitsers. Zij overlijdt kort voor de bevrijding. Zijn oudere zus Margaretha Henriette Bloemendal-Cohen en haar man Manfred, beiden woonachtig in Arnhem, worden vermoord in Auschwitz. Ook Henri's broer Isak en zijn vrouw Mina vinden door toedoen van de nazi's de dood.

 

Onderduiken

Thea's moeder Basie besluit ergens in de tweede helft van 1942 onder te duiken. Zij vond waarschijnlijk onderdak bij het echtpaar Adrianus en Aleida Riede, die wonen aan Jacques Perkstraat 23 in Arnhem. Die indruk ontstaat door een brief die Aleida Riede in 1953 schreef aan Basie Lindenberg. Op hetzelfde adres zat mogelijk ook de Joodse verzetsstrijder Balfour Kahané ondergedoken. In de eerste maanden van 1943 is er een inval geweest in huis en daarbij is een derde onderduiker meegenomen. Aleida Riede omschrijft haar als een blond meisje met de naam Lous (of Loes) die in Bergen-Belsen terecht kwam, maar de oorlog wel overleefde. Onduidelijk is om wie het hier gaat.


(Verklaring Joodse Raad afdeling Arnhem t.b.v. Basie LIndenberg)


Tijdens deze inval is Basie kennelijk niet gepakt, maar de schrik zat er wel goed in bij haar onderduikgevers. Basie besloot te vertrekken en klopt aan bij Villa Marguerite aan de Amsterdamseweg 1-3. Daar was op dat moment een tijdelijk ziekenhuis gevestigd, waar de laatste grote groep Arnhemse Joden verbleef. Basie woont daar nog een aantal weken, maar in april 1943 gaan de bewoners op transport naar Kamp Vught en naar Westerbork. Basie Lindenberg komt in Westerbork terecht.

 

Uitwisseling

Veel van de oudere bewoners uit Villa Marguerite worden kort na aankomst in Westerbork op transport gezet naar Sobibor, soms binnen een week. Basie Lindenberg blijft dit lot bespaart. Haar broer Benno en haar zoon Manfred, beiden woonachtig in Palestina, regelen voor haar een Palestinacertificaat en stellen via het Rode Kruis de kampleiding in Westerbork daarvan op de hoogte. Dit certificaat betekent uitstel van transport en was voor Basie Lindenberg zelfs levensreddend. Zij gaat in februari 1944 op transport naar Bergen-Belsen. Daar maakt zij op 29 juni deel uit van een transport van 222 Joden die naar Palestina vertrokken. Zij werden uitgewisseld tegen een groep Duitse Tempeliers. Om tot het transport toegelaten te worden was alleen certificaat niet genoeg. Thea Lindenberg kocht met geld van Jacques Bernheim een paspoort van een Zuid-Amerikaans land.

(Aanvraag Palestina certificaat door Manfred Lindenberg in Jerusalem voor zijn moeder Basie Lindenberg in Westerbork)

 

Overlijden Henri Cohen

Henri Cohen maakt het nieuws over de vrijlating van zijn schoonmoeder niet meer mee. Hij lijdt aan hepatitis en heeft daarvoor in Zwitserland al 9 maanden in een ziekenhuis gelegen. Nadat hij naar huis mocht huren Thea en hij een mooi appartement met uitzicht op de bergen en het Meer van Genevé. Lang kan hij er niet van genieten. Hij wordt met hevige pijnklachten opgenomen in het ziekenhuis van Lausanne en sterft op 10 juni 1944. Zijn dood komt voor zijn vrouw als een complete verrassing.

 

Hereniging

Thea brengt de rest van de oorlog door in Zwitserland. Na de oorlog vertrekt zij per schip naar Palestina en wordt daar opgesloten in het detentiekamp Atlit, waar de Britse autoriteiten illegale immigranten vasthielden. In Atlit krijgt zij bezoek van haar moeder en zagen moeder en dochter elkaar voor het eerst in drie jaar weer. Beiden blijven in Israël wonen. Thea verandert haar achternaam van Lindenberg naar Lion, hertrouwt en krijgt twee kinderen.

 

Simcha Looijen, april 2023

 

Noten

1. Mogelijk gaat het om Ella Beem- de Beer, die samen met haar man Isidoor eigenaar was van Beem's Kleedingmagazijn aan de Sonsbeeksingel 109.

2. Thea Lindenberg verklaart later in een interview dat Jacques Bernheim (1893-1998) een oom is van Henri Cohen. Die link heeft de auteur van dit stuk niet kunnen leggen.

3. Feitelijk gezien ging het om Joden die naar Auschwitz werden gestuurd en vaak direct na aankomst werden vermoord, maar dat wist Henri Cohen op dat moment niet.

 

Bronnen
In het archief van Beit Lochamei HaGeta'ot, na Yad Vashem het belangrijkste Israëlische Holocaustherdenkingscentrum, bevindt zich een archief met documenten afkomstig van Thea Lindenberg, inclusief een interview met haar en kopieën van (soms zeer moeilijk leesbare) brieven. Dit artikel is grotendeels gebaseerd op de gegevens van dit archief, aangevuld met de gegevens van verschillende sites, waaronder Joodsmonument.nl.

 

Verwijzing
Op de persoonlijke pagina's van de volgende personen (rubriek 'namen') wordt verwezen naar dit verhaal. Het betreft: Ida Alexander- Weichselbaum; Kurt Alexander Weichselbaum; Ilse Babette Weichselbaum; Max Ernst Weichselbaum; Hans Jakob Weichselbaum; Ruth Sara Weichselbaum - Alexander; Margaretha Bloemendal-Cohen; Manfred Bloemendal; Ella Beem-de Beer; Isidoor Beem en 
Balfour Kahané. 

Verhalen

Henri en Thea Cohen-Lindenberg: gevlucht naar Zwitserland

Simcha Looijen

 

Het Joodse gezin Lindenberg, woonachtig te Berlijn, krijgt in de nacht van 28 op 29 oktober 1938 om drie uur 's nachts bezoek. Vader Gabriel Lindenberg wordt meegenomen. Zijn vrouw Basie, meisjesnaam Scharfstein, en zijn twee puberkinderen Manfred en Thea, ziet hij nooit meer. Gabriel Lindenberg wordt eind 1941 vermoord in Stanislau.

 

Twee weken later wordt Manfred Lindenberg op straat aangevallen. Voor zijn moeder is dat de druppel. Eind 1938 steekt ze samen met haar twee kinderen de Nederlandse grens over en leeft bijna een jaar lang illegaal in Amsterdam. Ze wonen in bij de Joodse Bernard en Lene Hartog aan de Noorder Amstellaan. De angst om te worden gepakt en teruggestuurd naar Duitsland is constant aanwezig. Die verdwijnt pas als het Basie en Thea lukt om zich na de Duitse inval in Polen in Haarlem te registeren, waardoor zij kunnen blijven. Manfred is ergens in die periode naar Palestina geëmigreerd.

 

Elden

In die meidagen wordt Basie Lindenberg twee dagen vastgezet vanwege haar Duitse achtergrond. Dat ze Joods is maakt niet uit. In oktober 1940 moeten alle niet-Arische vreemdelingen op last van de Duitse bezetter de kuststreek verlaten. Moeder en dochter komen in Arnhem terecht, waar ze onderdak vinden bij de orthodoxe familie Weichelbaum aan De Wetstraat 4. Thea vindt werk als naaister bij een zekere mevrouw Beem (1). Daarnaast is ze vaak te vinden bij de Palestinapioniers in Elden. Bij de Palestinapioniers worden Joodse jongeren voorbereid op emigratie naar Palestina en opgeleid in een praktisch beroep dat van pas moest komen bij de totstandkoming van Eretz Israel. Thea's werk als naaister wordt erkend als geschikte opleiding. Een mooie bijkomstigheid is dat ze op die manier in aanmerking komt voor een Palestinacertificaat, waarmee ze in principe kans maakt op emigratie naar Palestina. Wie weet wanneer dat nog eens van pas komt.


(Palestina pioniers Huize Voorburg in Elden zomer 1942, collectie Schlomo Samson)

 

Henri Cohen

Ook de drie jaar oudere Henri Wolfram Cohen is in het weekend regelmatig te vinden in Elden. Henri is in 1920 geboren in Arnhem en volgt een opleiding tot loodgieter. Het wordt wat tussen Thea en Henri en op 1 mei 1942 stappen Thea en Henri in het huwelijksbootje. Plannen voor de “huwelijksreis” worden op dat moment ook gemaakt. De Jodenvervolging neemt zienderogen toe. Van begin mei moeten Joden verplicht een ster dragen en twee maanden later beginnen de deportaties naar Polen. Thea twijfelt lang, maar rond augustus 1942 besluiten Henri en Thea naar Zwitserland te vluchten.

 

 

Vlucht naar Zwitserland

Mevrouw Beem helpt Thea en Henri aan contactadressen die voor de reis naar Zwitserland van pas komen. Thea vertrekt zonder haar moeder iets te vertellen. Waarom is niet precies duidelijk, mogelijk zat haar moeder op dat moment al ondergedoken. Voordat ze in augustus 1942 vertrekken verwijderen Henri en Thea de Jodenster van de kleding. De reis is zeker niet zonder gevaren. In Nederland valt het stel op door hun Joodse uiterlijk. Zij vrezen elk moment ontdekt te worden. Dat gevaar is minder in België en Frankrijk waar de mensen donkerder van uiterlijk zijn. De route naar Zwitserland verloopt via Brussel naar Parijs en vandaar via Nancy naar Besançon. Henri en Thea hebben regelmatig geluk. Bij het oversteken van de Belgisch-Franse grens ontdekt een controleur het persoonsbewijs van Thea met een grote J er op, maar laat haar gaan.

 

(Valse carte d'identité van Henri Lindenberg op naam van Jean Pierre Rossel te Montbeliard)

 
Halverwege oktober bereiken Henri en Thea Zwitserland. Dat betekent niet meteen dat ze veilig zijn. Het komt regelmatig voor dat de Zwitserse grenswachten Joodse vluchtelingen terugsturen naar Duits bezet gebied. Henri en Thea reizen daarom direct door naar het huis van de horlogehandelaar Jacques Bernheim in La Chaux-de-Fonds, een tiental kilometers van de Franse grens (2).

 

Veilig in Zwitserland

Thea en Henri mogen in het veilige Zwitserland blijven, maar echt tot rust komen doen ze niet. De zorgen om geliefden in bezet gebied zijn te groot. Een briefwisseling met een zekere Uri Cohen uit Haifa, waarschijnlijk geen directe familie, geeft een goed beeld over de gemoedstoestand van Henri en Thea tijdens deze jaren in Zwitserland. Zij maken zich druk om het lot van hun achtergebleven familieleden en vrienden en proberen via verschillende kanalen informatie in te winnen over hun lot. Zo is er een brief bekend van Henri gericht aan Alf Schwarzbaum, een in Zwitserland woonachtige Jood die nog in contact staat met bezet gebied. Henri vraagt of Schwarzbaum meer informatie heeft over zijn in Amsterdam woonachtige broer Isak en diens vrouw Mina en haar vader Ben.

 

Zorgen

In brieven uit 1942 en 1943 weet Henri nog regelmatig wat te melden over het lot van bekenden. Zo somt hij de namen van een aantal mensen op die zich in Westerbork bevinden. Na verloop van tijd droogt de informatiestroom echter op. Uit de brieven blijkt dat Henri en Thea zich vooral realiseren hoe weinig ze weten. Ze hopen op het beste, maar vrezen het het ergste. Zo schrijft Henri op 8 januari 1944 “De jonge gedeporteerde Hollanders in Ober-Silezië werken in mijnen en steengroeven in Ober-Silezië (3). Informeren van hier is uitgesloten. Ik wil hier geen lange beschouwingen aan vastknopen. Het zijn onze gedachten van iedere dag en we weten veel te weinig van wat ons na de oorlog zal zijn overgebleven, om ons een positieve voorstelling te maken.” Later in het jaar schrijft hij: “Met niemand heb ik meer contact en ik kan je over niemand iets meedelen, ook mijn moeder niet. Het enige wat ons de hoop niet laat verliezen is dat er sporadisch berichten komen van mensen die al in 1942 gedeporteerd zijn. Laten we dan niet treuren voordat we de balans kunnen opmaken. Je moeder zei eens tegen ons; "Alles wat ons na de oorlog gebleven is, is winst". Ik hoop innig dat ze zelf een aandeel hierin zal hebben.”

 

Geen aandeel

Henri's familie zal geen aandeel hebben in het naoorlogse Jodendom. Zijn vader Berend is al in 1932 overleden. Zijn moeder is, zo blijkt uit een politiebericht, op een gegeven moment ondergedoken, maar toch in handen gevallen van de Duitsers. Zij overlijdt kort voor de bevrijding. Zijn oudere zus Margaretha Henriette Bloemendal-Cohen en haar man Manfred, beiden woonachtig in Arnhem, worden vermoord in Auschwitz. Ook Henri's broer Isak en zijn vrouw Mina vinden door toedoen van de nazi's de dood.

 

Onderduiken

Thea's moeder Basie besluit ergens in de tweede helft van 1942 onder te duiken. Zij vond waarschijnlijk onderdak bij het echtpaar Adrianus en Aleida Riede, die wonen aan Jacques Perkstraat 23 in Arnhem. Die indruk ontstaat door een brief die Aleida Riede in 1953 schreef aan Basie Lindenberg. Op hetzelfde adres zat mogelijk ook de Joodse verzetsstrijder Balfour Kahané ondergedoken. In de eerste maanden van 1943 is er een inval geweest in huis en daarbij is een derde onderduiker meegenomen. Aleida Riede omschrijft haar als een blond meisje met de naam Lous (of Loes) die in Bergen-Belsen terecht kwam, maar de oorlog wel overleefde. Onduidelijk is om wie het hier gaat.


(Verklaring Joodse Raad afdeling Arnhem t.b.v. Basie LIndenberg)


Tijdens deze inval is Basie kennelijk niet gepakt, maar de schrik zat er wel goed in bij haar onderduikgevers. Basie besloot te vertrekken en klopt aan bij Villa Marguerite aan de Amsterdamseweg 1-3. Daar was op dat moment een tijdelijk ziekenhuis gevestigd, waar de laatste grote groep Arnhemse Joden verbleef. Basie woont daar nog een aantal weken, maar in april 1943 gaan de bewoners op transport naar Kamp Vught en naar Westerbork. Basie Lindenberg komt in Westerbork terecht.

 

Uitwisseling

Veel van de oudere bewoners uit Villa Marguerite worden kort na aankomst in Westerbork op transport gezet naar Sobibor, soms binnen een week. Basie Lindenberg blijft dit lot bespaart. Haar broer Benno en haar zoon Manfred, beiden woonachtig in Palestina, regelen voor haar een Palestinacertificaat en stellen via het Rode Kruis de kampleiding in Westerbork daarvan op de hoogte. Dit certificaat betekent uitstel van transport en was voor Basie Lindenberg zelfs levensreddend. Zij gaat in februari 1944 op transport naar Bergen-Belsen. Daar maakt zij op 29 juni deel uit van een transport van 222 Joden die naar Palestina vertrokken. Zij werden uitgewisseld tegen een groep Duitse Tempeliers. Om tot het transport toegelaten te worden was alleen certificaat niet genoeg. Thea Lindenberg kocht met geld van Jacques Bernheim een paspoort van een Zuid-Amerikaans land.

(Aanvraag Palestina certificaat door Manfred Lindenberg in Jerusalem voor zijn moeder Basie Lindenberg in Westerbork)

 

Overlijden Henri Cohen

Henri Cohen maakt het nieuws over de vrijlating van zijn schoonmoeder niet meer mee. Hij lijdt aan hepatitis en heeft daarvoor in Zwitserland al 9 maanden in een ziekenhuis gelegen. Nadat hij naar huis mocht huren Thea en hij een mooi appartement met uitzicht op de bergen en het Meer van Genevé. Lang kan hij er niet van genieten. Hij wordt met hevige pijnklachten opgenomen in het ziekenhuis van Lausanne en sterft op 10 juni 1944. Zijn dood komt voor zijn vrouw als een complete verrassing.

 

Hereniging

Thea brengt de rest van de oorlog door in Zwitserland. Na de oorlog vertrekt zij per schip naar Palestina en wordt daar opgesloten in het detentiekamp Atlit, waar de Britse autoriteiten illegale immigranten vasthielden. In Atlit krijgt zij bezoek van haar moeder en zagen moeder en dochter elkaar voor het eerst in drie jaar weer. Beiden blijven in Israël wonen. Thea verandert haar achternaam van Lindenberg naar Lion, hertrouwt en krijgt twee kinderen.

 

Simcha Looijen, april 2023

 

Noten

1. Mogelijk gaat het om Ella Beem- de Beer, die samen met haar man Isidoor eigenaar was van Beem's Kleedingmagazijn aan de Sonsbeeksingel 109.

2. Thea Lindenberg verklaart later in een interview dat Jacques Bernheim (1893-1998) een oom is van Henri Cohen. Die link heeft de auteur van dit stuk niet kunnen leggen.

3. Feitelijk gezien ging het om Joden die naar Auschwitz werden gestuurd en vaak direct na aankomst werden vermoord, maar dat wist Henri Cohen op dat moment niet.

 

Bronnen
In het archief van Beit Lochamei HaGeta'ot, na Yad Vashem het belangrijkste Israëlische Holocaustherdenkingscentrum, bevindt zich een archief met documenten afkomstig van Thea Lindenberg, inclusief een interview met haar en kopieën van (soms zeer moeilijk leesbare) brieven. Dit artikel is grotendeels gebaseerd op de gegevens van dit archief, aangevuld met de gegevens van verschillende sites, waaronder Joodsmonument.nl.

 

Verwijzing
Op de persoonlijke pagina's van de volgende personen (rubriek 'namen') wordt verwezen naar dit verhaal. Het betreft: Ida Alexander- Weichselbaum; Kurt Alexander Weichselbaum; Ilse Babette Weichselbaum; Max Ernst Weichselbaum; Hans Jakob Weichselbaum; Ruth Sara Weichselbaum - Alexander; Margaretha Bloemendal-Cohen; Manfred Bloemendal; Ella Beem-de Beer; Isidoor Beem en 
Balfour Kahané. 

 

Locatie Joods Monument Arnhem:
Kippenmarkt/Jonas Daniël Meijerplaats