menu  

Joods Monument Arnhem
Joods Monument Arnhem

 

 

 

 

Verhalen van Max Nathans

Vanuit Israël schreef Max Nathans voor Joods monument Arnhem twee verhalen, een over hem zelf en een over zijn oom Paul. 

 

Het persoonlijke verhaal van Max Nathans

Ik ben geboren in 1937 in het Gemeente Ziekenhuis van Arnhem dat nu Rijnstate heet.
Mijn moeder voelde zich niet zo goed na de bevalling, en verder onderzoek wees uit dat zij TBC had. Dit betekende dat ze een jaar in het ziekenhuis moest blijven. Ik bleef in de baby-afdeling en iedere dag bracht een verpleegster me naar het voeteneinde van mijn moeders bed waar ze me mocht zien, maar niet aanraken. Na een jaar ging zij naar een sanatorium om aan te sterken en ik kwam bij een pas getrouwde tante in TIel.
Toen ik mijn ouders voor de eerste keer zag was ik 2 jaar.  We woonden op de Hoogkamp en het was in het jaar 1939.

In mei 1940 werd Nederland aangevallen door Duitsland. Het Nederlandse leger moest zich overgeven en het land werd een deel van het Groot-Duitse Rijk.
Een belangrijk doel van de Duitsers onder het bevel van Hitler was om alle landen waar ze regeerden “judenrein” te maken. Dit ging ook in Nederland gebeuren, maar ze deden het in kleine stapjes met steeds weer nieuwe wetten en regels. Het begon ermee dat Joden niet meer op de universiteit mochten doceren, ze mochten geen ambtenaar zijn, Joodse kinderen moesten naar een aparte school, Joodse doktoren mochten alleen Joodse patienten behandelen, Joden mochten geen winkels hebben of huiseigenaar zijn, Joden mochten niet naar het strand of naar een park. Joden moesten hun fietsen en radio’s inleveren, allerlei dingen die het leven steeds moeilijker maakten.

 

(het persoonsbewijs van Max' vader, foto Max Nathans)

Alle inwoners werden verplicht een persoonsbewijs bij zich te dragen en in ieder Joods persoonsbewijs was een grote J afgedrukt. Om het nog makkelijker te maken Joden te identificeren werd de Jodenster ingevoerd. Het waren gele Davidsterren die de familie zelf moest kopen en aan de buitenkant van hun kleren naaien.

 

(foto onder: een ster wordt vastgenaaid)


Ondanks al deze moeilijkheden ging het leven min of meer gewoon door. Zo was er in 1942 een groot feest in onze familie, de gouden bruiloft van mijn oma en opa in de achtertuin van hun huis aan de Lawick van Pabststraat. Op de foto staan 22 personen: opa en oma, mijn tantes

 en ooms en mijn neefjes en nichtjes. Zestien van hen zijn later uit hun huizen gehaald en weggevoerd naar de concentratiekampen om nooit weer terug te komen.

(de familie Cohen bij het 40-jarig huwelijksfeest van Max' grootouders van moederszijde. Gemaakt aan de Lawick van Pabststraat. Onderste rij 2e van links Max naast zijn grootvader. 2e rij 2e van links Max' moeder met haar handen op Max'schouders. Bovenste rij 2e van links Max' vader, foto Max Nathans)

(Personeel de Gruyter 1935, met staande 2e van rechts Liesje Cohen, toen nog ongetrouwd, de moeder van Max Nathans, foto Max Nathans)


De zes personen die overleefden waren mijn ouders en ik en een oom en tante met  hun zoontje. Wij konden ontkomen door tijdig weg te gaan naar een geheim adres, voordat de Duitsers of hun  Nederlandse handlangers ons vonden. Dit heette onderduiken.


(foto onder, de familie Cohen bij het 40-jarig huwelijksfeest van Max' grootouders van moederszijde. Gemaakt aan de Lawick van Pabststraat. de met witte letters aangeven familieleden overleefden de holocaust; foto Max Nathans)

 
In mijn geval ging dat zo: Vrienden van mijn ouders raadden hen aan om een veilige plaats voor mij te zoeken en daarna een plaats voor henzelf. Na lang beraad dachten mijn ouders aan de familie Den Hartog die een boerderij hadden in Zetten in de Betuwe, dicht bij Arnhem. Hun dochter Aagje had samen met mijn moeder op één kamer in het sanatorium gelegen, en de families hadden elkaar dus tijdens de bezoekuren leren kennen. Deze familie vond het goed dat ik daar zou komen. Niemand wist voor hoelang dat zou zijn. Ik werd dus als jochie van 5 zonder papa en mama naar de boerderij gebracht naar voor mij vreemde mensen.

Ik kan me niet herinneren hoe het afscheid was, of wie me gebracht heeft; ook weet ik niet of ik veel huilde en hoe moeilijk dit alles moet zijn geweest. Maar ik weet wèl dat ik erg moest wennen en de overgang van een kleine stadswoning naar de grote boerderij was natuurlijk niet makkelijk. Ik was bang voor koeien en in het begin wilde ik zelfs geen melk van de koe drinken - alleen melk van de melkboer.

Vader en moeder Den Hartog noemde ik tante Grie en oom Dirk. Ze hadden vier kinderen. Dochter Aagje en de oudste zoon woonden al ergens anders, maar de twee jongere broers Geurt en Kees woonden nog op de boerderij en vonden het leuk om mij zo nu en dan te plagen. Het heeft wel even geduurd voor ik me thuis voelde en lid van de familie. Mijn achternaam Nathans veranderde in Klein, omdat dat minder Joods was. Voor de buitenwereld was ik een oorlogswees uit Rotterdam. Over mijn ouders werd nooit gesproken - dat zou gevaarlijk kunnen zijn - en na een tijd was ik papa en mama zelfs vergeten.

Ik werd protestants opgevoed, leerde bidden voor en na het eten en voor het naar bed gaan. Ik mocht gewoon buiten spelen maar niet naar het dorp, ook al waren er daar geen Duitse soldaten. Ik ging ook niet naar school. De onderwijzer kwam tweemaal in de week om mij les te geven en kreeg daarvoor wat producten van de boerderij mee naar huis.

Ik had dus geen vriendjes om mee te te spelen, maar de honden, katten en konijnen waren mijn gezelschap. Ik zocht eieren in de schuur en werkte in mijn eigen tuintje.
De woonkamer had een goed uitzicht op de lange toegangsweg en zodra ze een vreemde auto zagen, werd ik naar boven gestuurd, of de achterdeur uit naar de boomgaard waar de knechten van oom Dirk werkten. Als de kust weer veilig was kwam ik met hen terug.
Het is tweemaal gebeurd dat we gewaarschuwd werden dat de Duitsers ’s nachts zouden komen om een huiszoeking te doen. Geurt bracht me achterop de fiets in het donker naar de dorpschool. Daar sliep ik in een klaslokaal, waar de onderwijzer matrassen tussen de schoolbanken had gelegd. De andere keer sliepen Geurt en ik in het huis van de onderwijzer dat naast de school stond.

Andere mensen in het dorp wisten ook van mijn bestaan: de dokter, de dominee en ook de kapper, die naar de boerderij kwam om mij en de andere familieleden te knippen. En natuurlijk wisten de knechten van de boerderij ervan, maar niemand heeft ons verraden.
De oorlog ging door maar zelf merkte ik er weinig van tot 17 september1944.
We waren in de tuin en plotseling hoorden we gebrom van vliegtuigen dat almaar sterker werd. We keken naar boven en zagen heel veel vliegtuigen die zweefvliegtuigen voorttrokken. Vlak boven ons werden hun sleepkabels los gemaakt en de zweefvliegtuigen gingen dan ergens landen.
Tegelijkertijd zagen we honderden parachutes in allerlei kleuren neerdalen. Elke kleur had een betekenis: rood betekende bijvoorbeeld eerste hulp, geel voedsel, wit wapens, enzovoort. Parachutisten hadden camouflage-kleuren.

Deze luchtoperatie had geheim moeten zijn, maar de Duitsers wisten ervan en waren voorbereid. Ze begonnen direct op de parachutes te schieten, die als ze geraakt werden, snel naar beneden vielen. Heel veel soldaten zijn op deze manier gesneuveld, Amerikanen, Engelsen en Canadezen.
Het was het begin van de slag om Arnhem, die zich nog maanden zou voortslepen. Maar Zetten werd al een paar weken later bevrijd. De Amerikanen trokken het dorp binnen en ze kwamen ook naar de boerderij. Ze brachten allerlei lekkere dingen mee die we jaren niet gegeten hadden zoals chocolade en wittebrood. Toen ze hoorden dat ik een Joods jongetje was, werd ik extra verwend.

Wij waren dus vrij, maar vlakbij aan de overkant van de Rijn in en rondom Arnhem bleven de Duitsers zitten. Daar werd hevig gevochten en uiteindelijk  moesten alle inwoners van Arnhem evacueren. Omdat ook onze omgeving nog steeds onder vuur lag moesten wij in de kelder slapen. Het kanongebulder was zo erg, dat we niet eens hebben gehoord dat er een granaat ontplofte in de slaapkamer boven.

Toen de Duitsers de geallieerde troepen niet uit de Betuwe wegkregen, staken ze de dijken door van de Waal en de Rijn en het land rondom Zetten overstroomde.
Het dorp werd geëvacueerd en de Amerikanen brachten ons naar Tilburg. We kregen onderdak bij een familie in huis, maar niet lang daarna mochten we in een zomerhuisje wonen.
Al gauw na 5 mei, toen heel Nederland bevrijd was, kreeg ik een kaart met foto van mijn vader, waarop hij schreef dat hij binnenkort naar mij toe zou komen.
Ik vond het moeilijk om naar mijn ouders terug te gaan. Ik had hen vergeten en wist niet dat ik inmiddels broertjes had gekregen. Maar ik deed het uiteindelijk wèl, onder voorwaarde dat ik elke schoolvakantie weer naar de boerderij mocht.

Tot op de dag van vandaag heb ik nog contact met familie Den Hartog en onlangs ben ik nog met mijn familie bij hen op de boerderij op bezoek geweest. Voor hun moedige daden hebben zij van de Staat Israel de eretitel Rechtvaardigen onder de Volken gekregen.
Ikzelf woon nu in Israel en heb een nieuw leven opgebouwd. Mijn 3 kinderen en 9 kleinkinderen wonen hier ook.

 

(foto onder, v.l.n.r. Bram, Max en Lex Nathans z.l. , foto Omroep Gelderland november 2019)

 

Het verhaal van oom Paul

 

Mijn vader’s zuster Nan, en zijn boers Nico en Bram met diens jonge echtgenote waren alle vier langs verschillende routes naar Zwitserland ontkomen. Het was een zware reis en ze werden daar meteen geïnterneerd. Maar ze hadden toch een betrekkelijke vrijheid. Tante Nan trouwde daar met Paul Wijnhausen, die voor de oorlog veehandelaar in Maastricht was geweest. De zwagers Paul en Nico meldden zich zodra het mogelijk was voor het geallieerde leger. Ik weet niet of het het Engelse of het Canadese leger was, maar ze waren wel bij de eerste bevrijders van Nederland. Eén van hun taken was om familie te zoeken en ze waren achter ons adres in Tilburg gekomen. Hoe ze dat voor elkaar gekregen hebben, weet ik niet en niemand legde het me uit. Maar ik herinner me wel dat er op de boerderij in Zetten af en toe mensen kwamen met bericht van mijn vader en moeder. Misschien hadden ze het van mijn ouders gehoord. Maar zoals gezegd werd er met mij niet over die dingen gesproken.

Omdat Paul chauffeur was kon hij naar Tilburg rijden en hij kwam aan toen ik buiten speelde.
Hij vroeg me „Ben jij Max?” en ik zei „Ja.” „Aangenaam. Ik ben je nieuwe oom.” Ik schijn gezegd te hebben „Iedere Amerikaan kan wel zeggen dat hij mijn nieuwe oom is.”

Dat is het verhaal van mijn oom Paul.

 

Max Nathans, juli 2020

Verhalen

Verhalen van Max Nathans

Vanuit Israël schreef Max Nathans voor Joods monument Arnhem twee verhalen, een over hem zelf en een over zijn oom Paul. 

 

Het persoonlijke verhaal van Max Nathans

Ik ben geboren in 1937 in het Gemeente Ziekenhuis van Arnhem dat nu Rijnstate heet.
Mijn moeder voelde zich niet zo goed na de bevalling, en verder onderzoek wees uit dat zij TBC had. Dit betekende dat ze een jaar in het ziekenhuis moest blijven. Ik bleef in de baby-afdeling en iedere dag bracht een verpleegster me naar het voeteneinde van mijn moeders bed waar ze me mocht zien, maar niet aanraken. Na een jaar ging zij naar een sanatorium om aan te sterken en ik kwam bij een pas getrouwde tante in TIel.
Toen ik mijn ouders voor de eerste keer zag was ik 2 jaar.  We woonden op de Hoogkamp en het was in het jaar 1939.

In mei 1940 werd Nederland aangevallen door Duitsland. Het Nederlandse leger moest zich overgeven en het land werd een deel van het Groot-Duitse Rijk.
Een belangrijk doel van de Duitsers onder het bevel van Hitler was om alle landen waar ze regeerden “judenrein” te maken. Dit ging ook in Nederland gebeuren, maar ze deden het in kleine stapjes met steeds weer nieuwe wetten en regels. Het begon ermee dat Joden niet meer op de universiteit mochten doceren, ze mochten geen ambtenaar zijn, Joodse kinderen moesten naar een aparte school, Joodse doktoren mochten alleen Joodse patienten behandelen, Joden mochten geen winkels hebben of huiseigenaar zijn, Joden mochten niet naar het strand of naar een park. Joden moesten hun fietsen en radio’s inleveren, allerlei dingen die het leven steeds moeilijker maakten.

 

(het persoonsbewijs van Max' vader, foto Max Nathans)

Alle inwoners werden verplicht een persoonsbewijs bij zich te dragen en in ieder Joods persoonsbewijs was een grote J afgedrukt. Om het nog makkelijker te maken Joden te identificeren werd de Jodenster ingevoerd. Het waren gele Davidsterren die de familie zelf moest kopen en aan de buitenkant van hun kleren naaien.

 

(foto onder: een ster wordt vastgenaaid)


Ondanks al deze moeilijkheden ging het leven min of meer gewoon door. Zo was er in 1942 een groot feest in onze familie, de gouden bruiloft van mijn oma en opa in de achtertuin van hun huis aan de Lawick van Pabststraat. Op de foto staan 22 personen: opa en oma, mijn tantes

 en ooms en mijn neefjes en nichtjes. Zestien van hen zijn later uit hun huizen gehaald en weggevoerd naar de concentratiekampen om nooit weer terug te komen.

(de familie Cohen bij het 40-jarig huwelijksfeest van Max' grootouders van moederszijde. Gemaakt aan de Lawick van Pabststraat. Onderste rij 2e van links Max naast zijn grootvader. 2e rij 2e van links Max' moeder met haar handen op Max'schouders. Bovenste rij 2e van links Max' vader, foto Max Nathans)

(Personeel de Gruyter 1935, met staande 2e van rechts Liesje Cohen, toen nog ongetrouwd, de moeder van Max Nathans, foto Max Nathans)


De zes personen die overleefden waren mijn ouders en ik en een oom en tante met  hun zoontje. Wij konden ontkomen door tijdig weg te gaan naar een geheim adres, voordat de Duitsers of hun  Nederlandse handlangers ons vonden. Dit heette onderduiken.


(foto onder, de familie Cohen bij het 40-jarig huwelijksfeest van Max' grootouders van moederszijde. Gemaakt aan de Lawick van Pabststraat. de met witte letters aangeven familieleden overleefden de holocaust; foto Max Nathans)

 
In mijn geval ging dat zo: Vrienden van mijn ouders raadden hen aan om een veilige plaats voor mij te zoeken en daarna een plaats voor henzelf. Na lang beraad dachten mijn ouders aan de familie Den Hartog die een boerderij hadden in Zetten in de Betuwe, dicht bij Arnhem. Hun dochter Aagje had samen met mijn moeder op één kamer in het sanatorium gelegen, en de families hadden elkaar dus tijdens de bezoekuren leren kennen. Deze familie vond het goed dat ik daar zou komen. Niemand wist voor hoelang dat zou zijn. Ik werd dus als jochie van 5 zonder papa en mama naar de boerderij gebracht naar voor mij vreemde mensen.

Ik kan me niet herinneren hoe het afscheid was, of wie me gebracht heeft; ook weet ik niet of ik veel huilde en hoe moeilijk dit alles moet zijn geweest. Maar ik weet wèl dat ik erg moest wennen en de overgang van een kleine stadswoning naar de grote boerderij was natuurlijk niet makkelijk. Ik was bang voor koeien en in het begin wilde ik zelfs geen melk van de koe drinken - alleen melk van de melkboer.

Vader en moeder Den Hartog noemde ik tante Grie en oom Dirk. Ze hadden vier kinderen. Dochter Aagje en de oudste zoon woonden al ergens anders, maar de twee jongere broers Geurt en Kees woonden nog op de boerderij en vonden het leuk om mij zo nu en dan te plagen. Het heeft wel even geduurd voor ik me thuis voelde en lid van de familie. Mijn achternaam Nathans veranderde in Klein, omdat dat minder Joods was. Voor de buitenwereld was ik een oorlogswees uit Rotterdam. Over mijn ouders werd nooit gesproken - dat zou gevaarlijk kunnen zijn - en na een tijd was ik papa en mama zelfs vergeten.

Ik werd protestants opgevoed, leerde bidden voor en na het eten en voor het naar bed gaan. Ik mocht gewoon buiten spelen maar niet naar het dorp, ook al waren er daar geen Duitse soldaten. Ik ging ook niet naar school. De onderwijzer kwam tweemaal in de week om mij les te geven en kreeg daarvoor wat producten van de boerderij mee naar huis.

Ik had dus geen vriendjes om mee te te spelen, maar de honden, katten en konijnen waren mijn gezelschap. Ik zocht eieren in de schuur en werkte in mijn eigen tuintje.
De woonkamer had een goed uitzicht op de lange toegangsweg en zodra ze een vreemde auto zagen, werd ik naar boven gestuurd, of de achterdeur uit naar de boomgaard waar de knechten van oom Dirk werkten. Als de kust weer veilig was kwam ik met hen terug.
Het is tweemaal gebeurd dat we gewaarschuwd werden dat de Duitsers ’s nachts zouden komen om een huiszoeking te doen. Geurt bracht me achterop de fiets in het donker naar de dorpschool. Daar sliep ik in een klaslokaal, waar de onderwijzer matrassen tussen de schoolbanken had gelegd. De andere keer sliepen Geurt en ik in het huis van de onderwijzer dat naast de school stond.

Andere mensen in het dorp wisten ook van mijn bestaan: de dokter, de dominee en ook de kapper, die naar de boerderij kwam om mij en de andere familieleden te knippen. En natuurlijk wisten de knechten van de boerderij ervan, maar niemand heeft ons verraden.
De oorlog ging door maar zelf merkte ik er weinig van tot 17 september1944.
We waren in de tuin en plotseling hoorden we gebrom van vliegtuigen dat almaar sterker werd. We keken naar boven en zagen heel veel vliegtuigen die zweefvliegtuigen voorttrokken. Vlak boven ons werden hun sleepkabels los gemaakt en de zweefvliegtuigen gingen dan ergens landen.
Tegelijkertijd zagen we honderden parachutes in allerlei kleuren neerdalen. Elke kleur had een betekenis: rood betekende bijvoorbeeld eerste hulp, geel voedsel, wit wapens, enzovoort. Parachutisten hadden camouflage-kleuren.

Deze luchtoperatie had geheim moeten zijn, maar de Duitsers wisten ervan en waren voorbereid. Ze begonnen direct op de parachutes te schieten, die als ze geraakt werden, snel naar beneden vielen. Heel veel soldaten zijn op deze manier gesneuveld, Amerikanen, Engelsen en Canadezen.
Het was het begin van de slag om Arnhem, die zich nog maanden zou voortslepen. Maar Zetten werd al een paar weken later bevrijd. De Amerikanen trokken het dorp binnen en ze kwamen ook naar de boerderij. Ze brachten allerlei lekkere dingen mee die we jaren niet gegeten hadden zoals chocolade en wittebrood. Toen ze hoorden dat ik een Joods jongetje was, werd ik extra verwend.

Wij waren dus vrij, maar vlakbij aan de overkant van de Rijn in en rondom Arnhem bleven de Duitsers zitten. Daar werd hevig gevochten en uiteindelijk  moesten alle inwoners van Arnhem evacueren. Omdat ook onze omgeving nog steeds onder vuur lag moesten wij in de kelder slapen. Het kanongebulder was zo erg, dat we niet eens hebben gehoord dat er een granaat ontplofte in de slaapkamer boven.

Toen de Duitsers de geallieerde troepen niet uit de Betuwe wegkregen, staken ze de dijken door van de Waal en de Rijn en het land rondom Zetten overstroomde.
Het dorp werd geëvacueerd en de Amerikanen brachten ons naar Tilburg. We kregen onderdak bij een familie in huis, maar niet lang daarna mochten we in een zomerhuisje wonen.
Al gauw na 5 mei, toen heel Nederland bevrijd was, kreeg ik een kaart met foto van mijn vader, waarop hij schreef dat hij binnenkort naar mij toe zou komen.
Ik vond het moeilijk om naar mijn ouders terug te gaan. Ik had hen vergeten en wist niet dat ik inmiddels broertjes had gekregen. Maar ik deed het uiteindelijk wèl, onder voorwaarde dat ik elke schoolvakantie weer naar de boerderij mocht.

Tot op de dag van vandaag heb ik nog contact met familie Den Hartog en onlangs ben ik nog met mijn familie bij hen op de boerderij op bezoek geweest. Voor hun moedige daden hebben zij van de Staat Israel de eretitel Rechtvaardigen onder de Volken gekregen.
Ikzelf woon nu in Israel en heb een nieuw leven opgebouwd. Mijn 3 kinderen en 9 kleinkinderen wonen hier ook.

 

(foto onder, v.l.n.r. Bram, Max en Lex Nathans z.l. , foto Omroep Gelderland november 2019)

 

Het verhaal van oom Paul

 

Mijn vader’s zuster Nan, en zijn boers Nico en Bram met diens jonge echtgenote waren alle vier langs verschillende routes naar Zwitserland ontkomen. Het was een zware reis en ze werden daar meteen geïnterneerd. Maar ze hadden toch een betrekkelijke vrijheid. Tante Nan trouwde daar met Paul Wijnhausen, die voor de oorlog veehandelaar in Maastricht was geweest. De zwagers Paul en Nico meldden zich zodra het mogelijk was voor het geallieerde leger. Ik weet niet of het het Engelse of het Canadese leger was, maar ze waren wel bij de eerste bevrijders van Nederland. Eén van hun taken was om familie te zoeken en ze waren achter ons adres in Tilburg gekomen. Hoe ze dat voor elkaar gekregen hebben, weet ik niet en niemand legde het me uit. Maar ik herinner me wel dat er op de boerderij in Zetten af en toe mensen kwamen met bericht van mijn vader en moeder. Misschien hadden ze het van mijn ouders gehoord. Maar zoals gezegd werd er met mij niet over die dingen gesproken.

Omdat Paul chauffeur was kon hij naar Tilburg rijden en hij kwam aan toen ik buiten speelde.
Hij vroeg me „Ben jij Max?” en ik zei „Ja.” „Aangenaam. Ik ben je nieuwe oom.” Ik schijn gezegd te hebben „Iedere Amerikaan kan wel zeggen dat hij mijn nieuwe oom is.”

Dat is het verhaal van mijn oom Paul.

 

Max Nathans, juli 2020

 

Locatie Joods Monument Arnhem:
Kippenmarkt/Jonas Daniël Meijerplaats