menu  

Joods Monument Arnhem
Joods Monument Arnhem

Bezetting 1940-1945

Op 10 mei 1940 valt het Duitse leger Nederland binnen, waarna een bezetting van vijf jaar volgt. Op den duur moet Nederland een deel van Duitsland worden. Om die reden benoemt Hitler een burgerlijk bestuur onder leiding van twee gedreven nazi's, Seys-Inquart als rijkscommissaris, en Rauter als hoofd van de SS en de politie. Binnen twee maanden, in juli, worden drie maatregelen afgekondigd die joden als aparte groep behandelen.

  • Zij mogen geen lid meer zijn van de luchtbeschermingsdienst; zestien Joodse Arnhemmers worden uit de LBD ontslagen.
  • Joden mogen niet meer in Duitsland werken (!)
  • Er komt een verbod op de rituele slacht.

Alles bij elkaar niet al te opvallend voor niet-joden. Toch getuigt al in september 1940 een Arnhemse padvinder (scouting) van een helder maatschappelijk inzicht wanneer hij in het logboek schrijft: 'We verwachten grote moeilijkheden. Voorlopig zijn dit de laatste regels in dit journaal. Zekere lieden willen de band tussen Nederlanders onderling doorsnijden.'

Na de invoering van de algemene identificatieplicht volgt een maand later, in november 1940, de 'ariërverklaring'. Ambtenaren en bestuurders (leraren, postbeambten, leden van de Arnhemsche Orkestvereniging e.a.) moeten een verklaring ondertekenen waarbij wordt vastgesteld hoe Joods of niet-Joods zij zijn. Daarna worden joden ontslagen. 

 

(opheffingsberichten in Arnhemse Courant 18 april 1942)

In de zomer van 1941 moeten joden hun bezittingen laten registreren bij Lippmann-Rosenthal, een voormalige joodse bank die was overgenomen door de Duitse bezetter. Daarna zullen hun gelden en bezittingen overdragen worden naar deze bank.  Het joodse bedrijfsleven wordt opgeheven. Winkels of kleine joodse ondernemingen worden geliquideerd. Grote of economisch belangrijke joodse bedrijven worden 'geariseerd', dat wil zeggen onteigend en voortgezet door niet-joden.

In januari 1941 (en ook nog in maart 1942) wordt een poging gedaan om de synagoge aan de Pastoorstraat in brand te steken. Op 7 en 8 oktober 1941 worden zeventig Joodse mannen in de provincie Gelderland opgepakt, onder hen zijn tenminste zeven Arnhemmers. Zij komen niet meer terug. Onderduiken is vanaf dat moment een optie. Vrijstellingen blijken altijd tijdelijk, vluchten naar Zwitserland of een ander neutraal land is kostbaar, onzeker en gevaarlijk. Onderduiken is weliswaar een zenuwslopende aangelegenheid voor alle partijen, maar blijkt uiteindelijk het meest kansrijk om te overleven. In de loop van 1942 organiseren Utrechtse studenten hulp aan joodse kinderen, het Utrechts Kindercomité. In Arnhem is een filiaal van deze groep. In de politiebladen staan regelmatig berichten over 'Opsporing en arrestatie van Joden die zich nog verborgen houden' of over joden die hun huis (of de stad) 'heimelijk' hebben verlaten.

(Utrechtsestraat 85 gebouw Kraton vóór 1945, toen nog Utrechtseweg 55 © Gelders Archief


(Utrechtsestraat 85 nu ArtEZ, voormalig hoofdkwartier van de beruchte Sicherheitsdienst 1940-1945 met links naast de voordeur steenreliëf

Utrechtsestraat 85, steenreliëf, tekst: 'In de jaren 1940-1945 was dit gebouw gevorderd door de beruchte Duitse Sicherheitsdienst'


Werkkampen

Intussen worden werkloze joden opgeroepen voor werkkampen waar zij zwaar werk moeten verrichten op het land. Velen gaan, want werken in Nederland is altijd nog beter dan deportatie naar Mauthausen, een kamp waar nog nooit iemand van is terug gekomen. Sinds de Februaristaking in 1941 is dit kamp in Oostenrijk een schrikbeeld geworden, en er gaan ook al vage geruchten over kampen in Polen. De mensen worden min of meer rustig gehouden door te spreken over emigratie, niet over deportatie.

('Voor joden verboden', bord ingang park Sonsbeek 1941, op de achtergrond de Witte Villa, foto Gelders Archief)

 

Isoleren en uitsluiten
Steeds meer wordt het leven van joden beperkt, onmogelijk gemaakt. De toegang tot de dierentuin en het Openluchtmuseum aan de Schelmseweg is verboden, evenals voetballen bij Vitesse en andere clubs, zwemmen, film-, museum- of restaurantbezoek, wandelen in parken zoals Sonsbeek, logeren in hotels. Om de verboden kracht bij te zetten worden in de stad 470 kaarten en 35 houten borden geplaatst waarop de woorden 'Voor Joden verboden'. Verder is werken bij niet-joden verboden, evenals gebruik maken van het openbaar vervoer (het bezit van een fiets of een auto was al in een vroeg stadium verboden).

 

(Rode stip: School XVIII, lagere school aan de Trans 10/Schoolplaats rond 1935, uitsnede foto Gelders Archief)


Lagere school aan de Trans 10/Schoolplaats in 1953 gezien vanaf de Broerenstraat met oude muur van het Broerenklooster 1953; rechts het Kadaster aan de Nieuwstraat, foto Gelders Archief)

'Joodse' scholen
De bezetter eist in de zomer van 1941 de oprichting van een 'Joodse' school, met als doel de Joodse kinderen te isoleren. Een Joodse lagere school, een ULO (beide in de in 1935 opgeheven School XVIII aan Trans 10) en een lyceum (aanvankelijk Kortestraat, later Marktstraat 12) worden opgericht. Aan de lagere school waren verbonden David Lindeman uit Almelo (hoofd), Hanna Bonnettemaker, Henriette Hirschel, Sophie Themans uit Doetinchem (bevoegde onderwijzeressen) en Jetty Modiefsky als 'kwekeling zonder akte'. In februari 1943 telt de lagere school 15 leerlingen van klas 1-6, de grote razzia's hebben dan al plaatsgevonden. De ULO telt dan 25 leerlingen. 


(leerkrachten van de Joodse lagere school en ULO aan de Trans 10 in 1942 met gele ster, rechts Jetty Hirschel, 2e van rechts David Lindeman, midden Sophie Themans, foto collectie Heleen van Haaften)


Op het lyceum worden alle vakken voor HBS en gymnasium gegeven. Bij de start zijn er ongeveer 75 leerlingen en achttien leraren (Joodse leraren zijn in al de herfst 1940 ontslagen). Daarnaast worden vele cursussen gegeven. Van het lyceum is het eerste en direct het laatste eindexamen in juli 1942. Steeds meer kinderen blijven weg omdat zij met hun ouders onderduiken.

(foto boven Joods lyceum 1941- 1942, Marktstraat 12, in december 1941 door de gemeente Arnhem aangekocht, Gelders Archief) 

(foto onder zomer 1942 leerlingen van het Joods Lyceum waarschijnlijk in de achtertuin van de Marktstraat 12, uit: de Stille Slag van Margo Klijn met op pag. 131 de namen)

 

(Fuif overgang Joods Lyceum 1942 v.l.n.r. Inie Gans, Henriëtte Themans, Eva Goldstein, Simon Levy, Marion Blöde, Greet Koster, foto Joods Monument)   

(klassenfoto Joods lyceum half mei 1942, met Theo Cohen bovenste rij 4e van rechts en Max Wolff onderste rij 1e van rechts hurkend, collectie Max Wolff)

(Het lerarenteam van het Arnhems Joods Lyceum met bovenste rij v.l.n.r. Jan de Jong geschiedenis, Abraham Menk wis-en natuurkunde, onbekend, Louis Gerson biologie, staand voor de muur Salomon Horst, wiskunde, zittend v.l.n.r. Ephraïm Walvisz Nederlands, Mieke Rosenbaum Duits, Wessel Wessel natuur-en scheikunde, Maryanne van Leer Frans, Alexander Roselaar staatsinrichting en rector, Dina Samson tekenen, Abraham van der Heijden conciërge, foto
uit de Stille slag [2014] van Margo Klijn pag 127)


Gele ster
Joden mogen geen contact meer hebben met niet-Joden, bij Arnhemse of Duitse overheden hoeven zij dus niet meer aan te komen voor advies of klachten. Daarvoor is de Joodse Raad voor Amsterdam, afdeling Arnhem, opgericht. De juristen M.J. Wolff en A. Roselaar zijn voorzitter en vice-voorzitter, de overige leden zijn ondernemers. De Raad organiseert onder meer cursussen voor volwassenen. Vanaf 3 mei 1942 zijn Joden verplicht een gele ster te dragen. Op de Kippenmarkt 1 liggen ze op 1 mei klaar, vier sterren per persoon, kosten vier cent per stuk en een textielpunt.

 

De razzia's eind 1942

De werkkampen blijken een val te zijn. Op 3 oktober 1942 worden Joodse mannen die in de kampen verblijven, naar het doorgangskamp in Westerbork gedeporteerd, en vervolgens hun vrouwen en kinderen die op dat moment nog thuis waren. Dit onder het mom van gezinshereniging. De bevolking in Westerbork is dan gegroeid tot een aantal van 12.000, de meeste mensen worden al snel naar de vernietigingskampen in het oosten weggevoerd.


(Razzia briefjes die de Nederlandse politie gebruikte om Joden op te halen)

Nog in hetzelfde jaar organiseert de Duitse bezetter in Arnhem twee grote acties: op 17 november en op 10 december. Het officiële doel is Joden in te zetten voor de werkverruiming in Duitsland. In november kunnen de mensen daar nog enigszins geloof aan hechten, de hoop koesteren, want het gaat om relatief jonge mensen. Die twijfel houdt op als in december ook oude en zieke mensen worden opgehaald onder wie de bewoners van Beth Miklot Lezikno, het Joods bejaardenhuis aan de Markt 5.

(Transport gevangenen vanaf station Vught, foto Nationaal Monument Kamp Vught)

 

Naar kamp Vught 1943

Op 29 maart 1943 moeten de Joden die nog in Arnhem aanwezig zijn, een reisvergunning afhalen om naar kamp Vught te kunnen afreizen. De 'beschikking' staat aangekondigd in de Arnhemsche Courant. Op dezelfde pagina wordt in een artikel gewaarschuwd voor het verbergen van Joden en 'Jodenbegunstiging'. Namen van personen die om dit 'vergrijp' naar een concentratiekamp zijn gebracht, worden in het artikel genoemd. Het stukje eindigt met de mededeling dat 'in een groeiend aantal gevallen van straf kon worden afgezien, daar personen die Joden verborgen hielden, vrijwillig daarvan aangifte deden.'

De bezetter benoemt Walter Steinberg tot leider van het Joodse doorgangsziekenhuis aan de Amsterdamseweg 1-3. Hem wordt verzocht om de laatste restanten van Joods leven af te wikkelen. In Joodsch Weekblad van 7 mei 1943 verschijnt het bericht dat de Joodse Raad Arnhem naar de Amsterdamseweg 1-3 is verhuisd, het adres van het voormalige Jongenshuis en later van het Joodse doorgangsziekenhuis, waar ook het gezin Steinberg zijn laatste adres had.

 

Mau Leopold Reichenberger van de Cronjéstraat 4 werd als hoofdvertegenwoordiger voor Gelderland aangewezen.
Op 8 april 1943 vertrekt de laatste groep Joden uit Arnhem naar kamp Vught. Het zijn voornamelijk medewerkers van de Joodse Raad en een aantal statelozen die misschien over het hoofd waren gezien.

 

Joodse Raad Arnhem

De voorzitters van de Joodse Raad, afdeling Arnhem, overleefden oorlog en vervolging, evenals Leendert Boas, de voorzanger. Opperrabbijn Joël Vredenburg woonde in zijn Arnhemse tijd aan het Eusebiusplein, maar was inmiddels in Amsterdam een natuurlijke dood gestorven. Rabbijn Abraham Salomon Levisson die woonde en werkte in Leeuwarden, werd zijn 'voorlopige' opvolger. Voorlopig, omdat er geen opvolger was voor het noorden van het land en een verhuizing naar de Kastanjelaan in Arnhem onmogelijk bleek. Over kerkelijke zaken overlegde hij veelal schriftelijk. Kerkbesturen en particulieren ontvingen zijn brieven vanuit Leeuwarden en vanaf het bureau aan de Kippenmarkt in Arnhem. Begin 1943 was hij gedwongen geweest om te verhuizen naar Amsterdam, evenals andere Joden uit de provincie, ook Arnhemmers. Vanuit de hoofdstad bleef hij de mensen steunen bij vragen op religieus gebied. Abraham Levisson overleefde Bergen Belsen, maar overleed in april 1945 in Tröbitz door ziekte en uitputting.

(Joods Monument Arnhem, tekst achterkant, foto Joods Monument Arnhem)

1500 Joodse Arnhemmers

Ongeveer vijftienhonderd mensen uit Arnhem kwamen in de kampen om het leven. Sommigen van hen woonden al generatieslang in de stad, anderen nog maar kort. Het Monument aan de Kippenmarkt / Jonas Daniël Meijerplaats, in 2019 geplaatst, en de namenlijst op deze site moeten er voor zorgen dat zij in onze herinnering blijven.

Geschiedenis

Bezetting 1940-1945

Op 10 mei 1940 valt het Duitse leger Nederland binnen, waarna een bezetting van vijf jaar volgt. Op den duur moet Nederland een deel van Duitsland worden. Om die reden benoemt Hitler een burgerlijk bestuur onder leiding van twee gedreven nazi's, Seys-Inquart als rijkscommissaris, en Rauter als hoofd van de SS en de politie. Binnen twee maanden, in juli, worden drie maatregelen afgekondigd die joden als aparte groep behandelen.

  • Zij mogen geen lid meer zijn van de luchtbeschermingsdienst; zestien Joodse Arnhemmers worden uit de LBD ontslagen.
  • Joden mogen niet meer in Duitsland werken (!)
  • Er komt een verbod op de rituele slacht.

Alles bij elkaar niet al te opvallend voor niet-joden. Toch getuigt al in september 1940 een Arnhemse padvinder (scouting) van een helder maatschappelijk inzicht wanneer hij in het logboek schrijft: 'We verwachten grote moeilijkheden. Voorlopig zijn dit de laatste regels in dit journaal. Zekere lieden willen de band tussen Nederlanders onderling doorsnijden.'

Na de invoering van de algemene identificatieplicht volgt een maand later, in november 1940, de 'ariërverklaring'. Ambtenaren en bestuurders (leraren, postbeambten, leden van de Arnhemsche Orkestvereniging e.a.) moeten een verklaring ondertekenen waarbij wordt vastgesteld hoe Joods of niet-Joods zij zijn. Daarna worden joden ontslagen. 

 

(opheffingsberichten in Arnhemse Courant 18 april 1942)

In de zomer van 1941 moeten joden hun bezittingen laten registreren bij Lippmann-Rosenthal, een voormalige joodse bank die was overgenomen door de Duitse bezetter. Daarna zullen hun gelden en bezittingen overdragen worden naar deze bank.  Het joodse bedrijfsleven wordt opgeheven. Winkels of kleine joodse ondernemingen worden geliquideerd. Grote of economisch belangrijke joodse bedrijven worden 'geariseerd', dat wil zeggen onteigend en voortgezet door niet-joden.

In januari 1941 (en ook nog in maart 1942) wordt een poging gedaan om de synagoge aan de Pastoorstraat in brand te steken. Op 7 en 8 oktober 1941 worden zeventig Joodse mannen in de provincie Gelderland opgepakt, onder hen zijn tenminste zeven Arnhemmers. Zij komen niet meer terug. Onderduiken is vanaf dat moment een optie. Vrijstellingen blijken altijd tijdelijk, vluchten naar Zwitserland of een ander neutraal land is kostbaar, onzeker en gevaarlijk. Onderduiken is weliswaar een zenuwslopende aangelegenheid voor alle partijen, maar blijkt uiteindelijk het meest kansrijk om te overleven. In de loop van 1942 organiseren Utrechtse studenten hulp aan joodse kinderen, het Utrechts Kindercomité. In Arnhem is een filiaal van deze groep. In de politiebladen staan regelmatig berichten over 'Opsporing en arrestatie van Joden die zich nog verborgen houden' of over joden die hun huis (of de stad) 'heimelijk' hebben verlaten.

(Utrechtsestraat 85 gebouw Kraton vóór 1945, toen nog Utrechtseweg 55 © Gelders Archief


(Utrechtsestraat 85 nu ArtEZ, voormalig hoofdkwartier van de beruchte Sicherheitsdienst 1940-1945 met links naast de voordeur steenreliëf

Utrechtsestraat 85, steenreliëf, tekst: 'In de jaren 1940-1945 was dit gebouw gevorderd door de beruchte Duitse Sicherheitsdienst'


Werkkampen

Intussen worden werkloze joden opgeroepen voor werkkampen waar zij zwaar werk moeten verrichten op het land. Velen gaan, want werken in Nederland is altijd nog beter dan deportatie naar Mauthausen, een kamp waar nog nooit iemand van is terug gekomen. Sinds de Februaristaking in 1941 is dit kamp in Oostenrijk een schrikbeeld geworden, en er gaan ook al vage geruchten over kampen in Polen. De mensen worden min of meer rustig gehouden door te spreken over emigratie, niet over deportatie.

('Voor joden verboden', bord ingang park Sonsbeek 1941, op de achtergrond de Witte Villa, foto Gelders Archief)

 

Isoleren en uitsluiten
Steeds meer wordt het leven van joden beperkt, onmogelijk gemaakt. De toegang tot de dierentuin en het Openluchtmuseum aan de Schelmseweg is verboden, evenals voetballen bij Vitesse en andere clubs, zwemmen, film-, museum- of restaurantbezoek, wandelen in parken zoals Sonsbeek, logeren in hotels. Om de verboden kracht bij te zetten worden in de stad 470 kaarten en 35 houten borden geplaatst waarop de woorden 'Voor Joden verboden'. Verder is werken bij niet-joden verboden, evenals gebruik maken van het openbaar vervoer (het bezit van een fiets of een auto was al in een vroeg stadium verboden).

 

(Rode stip: School XVIII, lagere school aan de Trans 10/Schoolplaats rond 1935, uitsnede foto Gelders Archief)


Lagere school aan de Trans 10/Schoolplaats in 1953 gezien vanaf de Broerenstraat met oude muur van het Broerenklooster 1953; rechts het Kadaster aan de Nieuwstraat, foto Gelders Archief)

'Joodse' scholen
De bezetter eist in de zomer van 1941 de oprichting van een 'Joodse' school, met als doel de Joodse kinderen te isoleren. Een Joodse lagere school, een ULO (beide in de in 1935 opgeheven School XVIII aan Trans 10) en een lyceum (aanvankelijk Kortestraat, later Marktstraat 12) worden opgericht. Aan de lagere school waren verbonden David Lindeman uit Almelo (hoofd), Hanna Bonnettemaker, Henriette Hirschel, Sophie Themans uit Doetinchem (bevoegde onderwijzeressen) en Jetty Modiefsky als 'kwekeling zonder akte'. In februari 1943 telt de lagere school 15 leerlingen van klas 1-6, de grote razzia's hebben dan al plaatsgevonden. De ULO telt dan 25 leerlingen. 


(leerkrachten van de Joodse lagere school en ULO aan de Trans 10 in 1942 met gele ster, rechts Jetty Hirschel, 2e van rechts David Lindeman, midden Sophie Themans, foto collectie Heleen van Haaften)


Op het lyceum worden alle vakken voor HBS en gymnasium gegeven. Bij de start zijn er ongeveer 75 leerlingen en achttien leraren (Joodse leraren zijn in al de herfst 1940 ontslagen). Daarnaast worden vele cursussen gegeven. Van het lyceum is het eerste en direct het laatste eindexamen in juli 1942. Steeds meer kinderen blijven weg omdat zij met hun ouders onderduiken.

(foto boven Joods lyceum 1941- 1942, Marktstraat 12, in december 1941 door de gemeente Arnhem aangekocht, Gelders Archief) 

(foto onder zomer 1942 leerlingen van het Joods Lyceum waarschijnlijk in de achtertuin van de Marktstraat 12, uit: de Stille Slag van Margo Klijn met op pag. 131 de namen)

 

(Fuif overgang Joods Lyceum 1942 v.l.n.r. Inie Gans, Henriëtte Themans, Eva Goldstein, Simon Levy, Marion Blöde, Greet Koster, foto Joods Monument)   

(klassenfoto Joods lyceum half mei 1942, met Theo Cohen bovenste rij 4e van rechts en Max Wolff onderste rij 1e van rechts hurkend, collectie Max Wolff)

(Het lerarenteam van het Arnhems Joods Lyceum met bovenste rij v.l.n.r. Jan de Jong geschiedenis, Abraham Menk wis-en natuurkunde, onbekend, Louis Gerson biologie, staand voor de muur Salomon Horst, wiskunde, zittend v.l.n.r. Ephraïm Walvisz Nederlands, Mieke Rosenbaum Duits, Wessel Wessel natuur-en scheikunde, Maryanne van Leer Frans, Alexander Roselaar staatsinrichting en rector, Dina Samson tekenen, Abraham van der Heijden conciërge, foto
uit de Stille slag [2014] van Margo Klijn pag 127)


Gele ster
Joden mogen geen contact meer hebben met niet-Joden, bij Arnhemse of Duitse overheden hoeven zij dus niet meer aan te komen voor advies of klachten. Daarvoor is de Joodse Raad voor Amsterdam, afdeling Arnhem, opgericht. De juristen M.J. Wolff en A. Roselaar zijn voorzitter en vice-voorzitter, de overige leden zijn ondernemers. De Raad organiseert onder meer cursussen voor volwassenen. Vanaf 3 mei 1942 zijn Joden verplicht een gele ster te dragen. Op de Kippenmarkt 1 liggen ze op 1 mei klaar, vier sterren per persoon, kosten vier cent per stuk en een textielpunt.

 

De razzia's eind 1942

De werkkampen blijken een val te zijn. Op 3 oktober 1942 worden Joodse mannen die in de kampen verblijven, naar het doorgangskamp in Westerbork gedeporteerd, en vervolgens hun vrouwen en kinderen die op dat moment nog thuis waren. Dit onder het mom van gezinshereniging. De bevolking in Westerbork is dan gegroeid tot een aantal van 12.000, de meeste mensen worden al snel naar de vernietigingskampen in het oosten weggevoerd.


(Razzia briefjes die de Nederlandse politie gebruikte om Joden op te halen)

Nog in hetzelfde jaar organiseert de Duitse bezetter in Arnhem twee grote acties: op 17 november en op 10 december. Het officiële doel is Joden in te zetten voor de werkverruiming in Duitsland. In november kunnen de mensen daar nog enigszins geloof aan hechten, de hoop koesteren, want het gaat om relatief jonge mensen. Die twijfel houdt op als in december ook oude en zieke mensen worden opgehaald onder wie de bewoners van Beth Miklot Lezikno, het Joods bejaardenhuis aan de Markt 5.

(Transport gevangenen vanaf station Vught, foto Nationaal Monument Kamp Vught)

 

Naar kamp Vught 1943

Op 29 maart 1943 moeten de Joden die nog in Arnhem aanwezig zijn, een reisvergunning afhalen om naar kamp Vught te kunnen afreizen. De 'beschikking' staat aangekondigd in de Arnhemsche Courant. Op dezelfde pagina wordt in een artikel gewaarschuwd voor het verbergen van Joden en 'Jodenbegunstiging'. Namen van personen die om dit 'vergrijp' naar een concentratiekamp zijn gebracht, worden in het artikel genoemd. Het stukje eindigt met de mededeling dat 'in een groeiend aantal gevallen van straf kon worden afgezien, daar personen die Joden verborgen hielden, vrijwillig daarvan aangifte deden.'

De bezetter benoemt Walter Steinberg tot leider van het Joodse doorgangsziekenhuis aan de Amsterdamseweg 1-3. Hem wordt verzocht om de laatste restanten van Joods leven af te wikkelen. In Joodsch Weekblad van 7 mei 1943 verschijnt het bericht dat de Joodse Raad Arnhem naar de Amsterdamseweg 1-3 is verhuisd, het adres van het voormalige Jongenshuis en later van het Joodse doorgangsziekenhuis, waar ook het gezin Steinberg zijn laatste adres had.

 

Mau Leopold Reichenberger van de Cronjéstraat 4 werd als hoofdvertegenwoordiger voor Gelderland aangewezen.
Op 8 april 1943 vertrekt de laatste groep Joden uit Arnhem naar kamp Vught. Het zijn voornamelijk medewerkers van de Joodse Raad en een aantal statelozen die misschien over het hoofd waren gezien.

 

Joodse Raad Arnhem

De voorzitters van de Joodse Raad, afdeling Arnhem, overleefden oorlog en vervolging, evenals Leendert Boas, de voorzanger. Opperrabbijn Joël Vredenburg woonde in zijn Arnhemse tijd aan het Eusebiusplein, maar was inmiddels in Amsterdam een natuurlijke dood gestorven. Rabbijn Abraham Salomon Levisson die woonde en werkte in Leeuwarden, werd zijn 'voorlopige' opvolger. Voorlopig, omdat er geen opvolger was voor het noorden van het land en een verhuizing naar de Kastanjelaan in Arnhem onmogelijk bleek. Over kerkelijke zaken overlegde hij veelal schriftelijk. Kerkbesturen en particulieren ontvingen zijn brieven vanuit Leeuwarden en vanaf het bureau aan de Kippenmarkt in Arnhem. Begin 1943 was hij gedwongen geweest om te verhuizen naar Amsterdam, evenals andere Joden uit de provincie, ook Arnhemmers. Vanuit de hoofdstad bleef hij de mensen steunen bij vragen op religieus gebied. Abraham Levisson overleefde Bergen Belsen, maar overleed in april 1945 in Tröbitz door ziekte en uitputting.

(Joods Monument Arnhem, tekst achterkant, foto Joods Monument Arnhem)

1500 Joodse Arnhemmers

Ongeveer vijftienhonderd mensen uit Arnhem kwamen in de kampen om het leven. Sommigen van hen woonden al generatieslang in de stad, anderen nog maar kort. Het Monument aan de Kippenmarkt / Jonas Daniël Meijerplaats, in 2019 geplaatst, en de namenlijst op deze site moeten er voor zorgen dat zij in onze herinnering blijven.

 

Locatie Joods Monument Arnhem:
Kippenmarkt/Jonas Daniël Meijerplaats